In de programmeringsrapportages die in het verleden aan de raad zijn toegezonden werd vaak gekeken naar het voorgaande jaar (‘bestuurlijke voortgangsrapportage’) of naar de huidige staat van de stad (Stedelijke programmeringsrapportage 2022, college B&W februari 2023). De volgende stap is dat we voor de middellange termijn in beeld brengen wat er allemaal staat te gebeuren in zowel de bestaande als de nieuwe stad op het gebied van alle programmatische opgaves die in de vorige paragraaf zijn opgesomd. Die opgaves zijn namelijk allemaal in tijd en locatie uit te zetten: we weten wanneer schoolgebouwen opgeknapt moeten worden, wanneer riool vervangen moet worden, waar het groot onderhoud aan de openbare ruimte moet plaatsvinden, waar en wanneer ergens woningen gebouwd kunnen worden, etc. Als we deze informatie op elkaar leggen, is het mogelijk om per jaar inzichtelijk te krijgen welke fysieke ingrepen waar in de stad zullen plaatsvinden. Met een dergelijk inzicht kunnen we vervolgens kijken of bepaalde fysieke ingrepen tegelijk of juist volgtijdelijk kunnen plaatsvinden (en nog een stap verder: de daarvoor benodigde financiering stroomlijnen).
Ook zal bij deze integrale stedelijke programmering de participatie-kalender bijgevoegd worden. Bij het plannen van de ingrepen in de fysieke leefomgeving kan meteen aangegeven worden hoe participatie aandacht krijgt, wanneer en in welke vorm. Het gaat hierbij niet alleen om beleidsparticipatie. Aandacht is er ook voor de bestaande of voorgenomen governance bij gebiedsontwikkelingen of -programma’s. Een bundeling van de gevraagde inzet voor beleidsparticipatie leidt tot een participatie-kalender. Iets wat een bindende werking heeft voor ons als gemeentelijke organisatie. Want het dwingt proactief bezig te zijn met het inregelen en inplannen van participatie in onze beleidstrajecten, projecten en programma’s. Zo wordt het een zelfstandig onderdeel van de stedelijke programmering. Wat past bij de nieuwe Omgevingswet, waarin participatie aan belang wint. De participatie-kalender is dynamisch, want met het dichterbij komen van de uitvoering kan steeds concreter worden hoe de participatie eruit gaat zien. Jaarlijks wordt aan de hand van een participatie-kalender besproken of vraag en aanbod van participatie-middelen (menskracht, creativiteit, tijd en geld) in evenwicht zijn.
Tot het moment dat er daadwerkelijk vooruit geprogrammeerd kan worden, blijft deze rapportage vooral kijken naar het hier en nu en agendeert het aanpassingen in de programmering op basis van nieuwe inzichten. Denk bijvoorbeeld aan het MIPA: dit investeringsprogramma voor mobiliteit functioneert goed en sluit goed aan bij de actuele behoefte. De PCS zal daar niet snel wijzigingen in aanbrengen. Dit is overigens ook de reden waarom dit deel van het Rad van de Leefomgeving in onderstaande rapportage geen toelichting krijgt. Het is echter goed denkbaar dat als de lange termijnprogrammering klaar is, dat er dan op basis van deze lange termijn inzichten duidelijk wordt dat er bepaalde ingrepen in de infrastructuur nodig zijn in (bij wijze van spreken) 2040. Het MIPA kent een kortere doorlooptijd en zal hier dus geen rol in kunnen betekenen. De PCS agendeert dan dat goed gekeken moet worden welke voorbereidingen nú getroffen moeten worden om in 2040 de fysieke ingrepen te kunnen realiseren. Dat project komt dan pas later echt in het MIPA, als het in uitvoering wordt genomen.
Deze stap van reactief naar proactief vergt wel tijd; niet alle informatie die voorhanden is, is bruikbaar om proactief te programmeren. Het streven is om met de vaststelling van de Omgevingsvisie in 2024 de stedelijke programmering als een soort ‘uitvoeringsagenda’ mee te kunnen nemen. De opvolger van voorliggende rapportage zal dan aangeven of de geprogrammeerde ingrepen in de fysieke leefomgeving conform de ‘uitvoeringsagenda’ zijn uitgevoerd of niet (en waarom dit dan niet is gebeurd) en of bijsturing nodig is.